De geschiedenis van de vechtkunsten gaat in China zeker zesduizend jaar terug. De Shaolin monniken oefenen zich in zelfverdediging zonder wapens.
Er worden hand- en voettechnieken gedefinieerd voor afweer en aanval. Daarbij ontwikkelen er zich twee richtingen op basis van verschillen in basisbewegingen en ademhaling.
In de 17de eeuw waait de Chinese vechtkunst zonder wapens over naar de Japanse eilanden en wordt daar ‘Chinese hand’ genoemd.
De Japanse schrifttekens voor ‘Chinese Hand’ kunnen ook als ‘karate’ of ‘lege hand’ gelezen worden.
Enkele meesters op het eiland Okinawa ontwikkelen hun kennis van de ‘Chinese Hand’ en verweven die met lokale vechttechnieken uit verschillende,
ook gewapende, krijgskunsten. Er ontstaan verschillende scholen die de vechtkunst structureren en systematiseren.
De twee richtingen uit China blijven bestaan. De Shorin-ryu (ook soms Shuri-te genoemd) heeft vooral verplaatsingen in rechte lijn, waarbij snelheid
en timing essentieel zijn, en een natuurlijke ademhaling. De Shoreï-ryu (of Naha-te genoemd) heeft eerder verplaatsingen in boogvorm, zowel traag
als snel, en een ritmische, de beweging volgende ademhaling.
Het einde van de 19de eeuw leidt het ontstaan van het moderne karate in. De ‘geheime’ oude krijgskunst wordt toegankelijk gemaakt voor iedereen en geïntroduceerd
in het Japanse onderwijs. Het woord ‘karate’ wordt vanaf nu gelezen als ‘lege hand’.
Vier grote stijlen tekenen zich af.
Uit de Shorin-ryu groeien de Shotokan-stijl (de meest verspreide) en later ook de Wado-ryu-stijl.
Shotokan heeft grote, krachtige, snelle bewegingen en sterke, stabiele standen; Wado-ryu heeft hogere standen en korte, sterke technieken vertrekkend uit het bekken.
Uit de Shoreï-ryu ontstaan Goju-ryu en het latere Shito-ryu.
Goju-ryu heeft kleinere standen en verplaatsingen, ronde afweren en afwisselend harde en zachte technieken;
Shito-ryu heeft lichte uithaalbewegingen en de zeer typerende halvemaanstand.
Daarnaast ontstaan ook minder bekende stijlen, elk met hun eigen benadering van karate.
Karate is een Japanse vechtkunst. In eerste instantie is het een kunst van zelfverdediging:
bij een aanval weert men af om daarna de tegenstander met één tegenaanval uit te schakelen, zodat het gevaar definitief afgewend is.
Dit vereist een enorme beheersing van de technieken. Vandaar de strenge gedragscode, zo kenmerkend voor oosterse vechtkunsten, en zeker de Japanse.
Het aanleren van vechttechnieken moet vergezeld gaan met het eerbiedigen van gedragsregels.
Vanzelfsprekend zochten karatebeoefenaars, en dan vooral westerse, naar een manier om hun bekwaamheid met elkaar te meten.
Dit resulteerde in verschillende wedstrijdvormen, waardoor karate meer en meer in een sportieve context wordt geplaatst en ook als wedstrijdsport
wordt beoefend.
Kime of totale fysieke inzet
Het doel van karate is het uitschakelen van een aanvaller met één enkele, beslissende tegenaanval, zonder behulp van wapens.
De technieken moeten zeer precies en efficiënt uitgevoerd worden, met inzet van alle beschikbare energie en met een sterke focus en beheersing.
In het Japans noemt men dit kime. ‘Ki’ betekent ‘innerlijke energie’, ‘me’ betekent ‘focus’.
Zanshin of totale mentale inzet
Een gevechtssituatie vereist een correcte tactische inschatting. Men moet de juiste technieken gebruiken op het juiste moment en op de juiste plaats en
in functie van de eigen mogelijkheden en die van de tegenstander(s).
Zanshin betekent ‘ontspannen waakzaamheid’ en is in die zin een Japans woord dat alle mentale aspecten verzamelt die met alertheid te maken hebben.
Wie karate beoefent, maakt zich een vorm van behoedzaamheid eigen, want is alert op mogelijke gevaren of aanvallen. Deze waakzaamheid wordt voortdurend geoefend: voor,
tijdens, maar vooral ook na het uitvoeren van een techniek.
Daardoor is een karateka in staat om, ook na een actie met maximale fysieke inzet, toch nog een eventueel volgende aanval op te vangen.
Het correct uitvoeren van een techniek vereist een zodanige beheersing en controle dat ogenblikkelijk kan worden overgegaan tot een volgende techniek.
Deze zanshin leert een karateka om zijn omgeving te observeren en kritisch te analyseren en om fysiek en mentaal in staat te zijn om op eventuele gevaren, zelfs onvoorziene,
gepast te reageren.
No-contact
Een belangrijk aspect bij karatebeoefening is het fysiek contact bij de uitvoering van een techniek.
Hierbij moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen contact en impact. Met contact bedoelt men het ‘raken’ van de tegenstander of partner, impact daarentegen
betekent het binnendringen van energie bij de tegenstander, met een mogelijk kwetsuur tot gevolg. Impact wordt niet aanvaard, juist omdat het kan kwetsen.
Bij het trainen houdt men rekening met de fysieke en mentale gesteldheid en het niveau van de tegenstander.
De karateka respecteert de integriteit van zijn oefenpartner. Contact echter kan behulpzaam zijn om de verdedigingsreflex te verbeteren.
Gevorderde karateka’s, tijdens hun oefenstonden onder elkaar, zoeken dit soms op omdat dit de realiteit van een echte kamp benadert.
In een wedstrijd is impact nooit toegelaten en wordt elk contact ernstig beoordeeld. Contact is niet noodzakelijk om te kunnen scoren.
Scheidsrechters beoordelen het potentieel van een techniek zonder dat contact nodig is.
Wedstrijd of training, de intentie om te kwetsen is alleszins altijd onaanvaardbaar.
Of het nu gaat om een trainingspartner of een tegenstander bij een competitie, steeds blijft de eis bestaan voor een volledige controle of beheersing van de
opgewekte kracht en energie.
Om maximale kime te verkrijgen moet het lichaam zo efficiënt mogelijk ingezet worden.
Dit vereist een lange en intensieve training. Het beoefenen van karate ontwikkelt alle fysieke basiseigenschappen:
in hoge mate weerstand, explosiviteit en coördinatie, maar ook lenigheid, snelheid, kracht, uithouding en souplesse.
De fysieke ontwikkeling gebeurt zeer evenwichtig: men krijgt geen overbelasting of onderontwikkeling van spiergroepen, maar een complete lichaamsvorming.
Hierdoor worden sportafwijkingen of letsels vermeden.
Karatetechnieken moeten zeer precies uitgevoerd worden om het beoogde doel te bereiken. Coördinatie en automatisatie zijn hierbij essentieel.
Tenslotte moet maximale beheersing of controle verkregen worden. De tegenstander is in beweging en dat maakt het nodig om technieken snel van richting of plaats
te kunnen veranderen. Bovendien mag men de gevechtspartner tijdens een training of wedstrijd nooit echt uitschakelen of kwetsen.
Karatetraining heeft drie oefenvormen: kihon, kata en kumite. Kihon is het inoefenen en optimaliseren van de technieken, kata is het toepassen van de technieken in een schijngevecht, kumite is het oefenen van de technieken met een partner in al of niet vereenvoudigde gevechtsvormen.
De techniektraining (kihon)
De opeenvolging van technieken is steeds volgens hetzelfde basisprincipe: afweren en uitschakelen, waarbij een karateka zijn lichaam inzet als wapen.
Arm- en handtechnieken worden vooral ingezet om te verdedigen en om aan te vallen. Been- en voettechnieken worden vooral ingezet om uit te schakelen.
Al deze technieken kunnen slechts met maximaal effect uitgevoerd worden als ze vertrekken vanuit een sterke basis: de stevige en stabiele standen van de karateka.
Deze zijn de basis voor snelheid en kracht.
Het schijngevecht (kata)
Kata, of schijngevecht, is een vastgelegde opeenvolging van stukjes gevecht.
Deze combinaties van technieken kunnen ingeoefend worden met partner.
Deze oefeningen zijn de zogenaamde bunkai. In de bunkai worden ook grepen, vegen en klemmen geoefend.
Deze schijngevechten kennen een opklimmende moeilijkheidsgraad. Ze beheersen is een onderdeel van het groeien in karate.
Het gevecht met partner (kumite)
Het uiteindelijke doel is zichzelf te kunnen handhaven in de situatie van een echt gevecht.
Dit wordt geleidelijk opgebouwd vanuit vereenvoudigde gevechtssituaties. Deze vereenvoudigingen bestaan meestal in het beperken van het aantal technieken,
het opleggen van soorten technieken, het werken op signaal en zo meer.
Zo tracht men de beginnende karateka op te leiden voor het uiteindelijke ‘vrij gevecht’.
De manier waarop dit gebeurt is volledig in overeenstemming met de richtlijnen van het Vlaams decreet inzake Medisch Verantwoord Sporten.
Een karatetraining ontaardt niet in een verbeten lijf-aan-lijfgevecht, noch in een agressief inbeuken op elkaars lichaam, waarbij alles is toegelaten.
Bepaalde exotische vechtvormen, die nochtans in hun naam naar karate verwijzen, hebben om die reden niets met karate te maken.
Op training wordt karate doorgaans geoefend zonder beschermstukken, enerzijds wegens de opgelegde controle, maar ook om de leerlingen bewust te maken van de aard en de
ernst van vechtsituaties.
Bij competitie wordt een minimum aan beschermstukken opgelegd, om accidentele kwetsuren te voorkomen.
Het is normaal dat een karateka graag wil weten hoever hij staat in de bekwaamheid en beheersing van karate. Enerzijds is daarvoor een gradensysteem uitgewerkt, maar anderzijds kan hij zijn kunde meten met andere karateka’s in competitie.
Karatecompetitie
Zowel het schijngevecht als het vrij gevecht werden in een competitievorm gegoten en aan vastgelegde regels onderworpen,
zodat een objectieve beoordeling en puntentoekenning mogelijk werd zonder al te veel toegevingen aan het aspect vechten te moeten doen.
Beide competitievormen worden ingericht voor individuen en voor ploegen van drie tot vijf kampers.
Katacompetitie
Zoals vermeld is kata een schijngevecht met opgelegde technieken.
De basiscriteria voor beoordeling zijn het duidelijk tot uiting brengen van ‘het gevecht’, de correcte uitvoering van de opgelegde technieken en het
demonstreren van karatekenmerken als kime, kracht, snelheid en spanning.
Bij wedstrijden van hoger niveau worden aanvullende criteria in acht genomen.
De katacompetitie heeft ook een esthetisch aspect. De afwisseling van zeer snelle, krachtige technieken met momenten van ingehouden kracht en
beheersing maakt van kata een atletisch staaltje van soms adembenemende choreografie en vraagt van de atleet doorzetting, concentratie, precisie en vooral zin voor perfectie.
Katacompetitie verloopt in graadsklassen, leeftijdsklassen en soms in geslachtsklassen.
Kumitecompetitie
Voor de wedstrijden in vechtkunst ontstonden twee belangrijke wedstrijdvormen, beide internationaal erkend.
De kamp naar één punt of ippon is de originele wedstrijdvorm en vertrekt van de traditionele martiale visie dat men in een
gevecht slechts één keer kan winnen of verliezen. De tegenstander moet dus met één precieze, krachtige techniek uitgeschakeld worden.
Bij de kamp naar meerdere punten of shobu trachten de kampers gedurende een vastgelegde tijd zoveel mogelijk scores te realiseren.
Dit is het moderne, sportieve wedstrijdkarate: de kampers krijgen meerdere kansen om hun vechtkunst te demonstreren.
De atletische prestatie staat voorop en de moeilijkheidsgraad van de uitgevoerde technieken wordt mee in aanmerking genomen, want voor een moeilijke techniek
kunnen meerdere punten gewonnen worden. In deze gevechtsvorm worden combinaties van worpen of vegen met een uitschakelende techniek zeer hoog gewaardeerd,
wat leidt tot soms spectaculaire demonstraties van vechtkunst.
Kumitecompetitie verloopt in leeftijdsklassen, geslachtsklassen en gewichtsklassen.
Voor jongeren worden als overgangsvormen soms aangepaste of opgelegde kampvormen toegepast.
Karategraden
De basisreferentie in de groei als karateka is het behalen van de dan-graad (de karateka mag dan een zwarte gordel dragen).
Deze groei vergt een intensieve oefenperiode van ongeveer 4 jaar.
Het behalen van een eerste dan-graad betekent dat de basisbekwaamheid in karate bereikt is.
Eens men die basisbekwaamheid bereikt heeft kan men verder groeien en ‘hogere’ dan-graden behalen.
De dan-graden toegekend door de verschillende leerscholen binnen de Vlaamse Karate Federatie zijn gelijkwaardig en worden als dusdanig erkend.
De weg tot het behalen van de eerste dan-graad wordt opgesplitst in verschillende tussenstappen, de kyu-graden.
Afhankelijk van de school zijn er doorgaans acht tot tien kyu-graden, waaraan vaak het dragen van een specifieke gordel gekoppeld is.
Belangrijke tussenstappen zijn meestal blauwe en bruine gordels.
Voor elke kyu- of dan-graad is er een bepaalde voorbereidingstijd vereist en het slagen in een vastgelegd examenprogramma.
Dit gradensysteem is een sterk motiverend aspect van karatebeoefening en beantwoordt voor heel wat karateka’s aan hun ‘competitieve’ verzuchtingen.